1. | Zie Afbeelding 1. Monteer de oliekoeler (2) aan het frame met drie klemmen (4), drie inbusschroeven (1), drie moeren (5) en zes onderlegringen (3) uit de set. Oriënteer de klemmen met de vlakke zijde hiervan naar voren gericht en aan de voorzijde van de oliekoeler. Haal de drie montageschroeven van de oliekoeler aan tot 10,9–13,5 N·m (96–120 in-lbs). | |||||||||||
2. | Zie Afbeelding 2. Verwijder het draaioliefilter en de oliefilteradapter (1) op de plaats waar het oliefilter is gemonteerd. Maak de plaats waar het oliefilter gemonteerd wordt grondig schoon. Gooi de oliefilter en de adapter weg. OPMERKING De oliekoeleradapter is voorzien van twee flenzen die aan de achterkant naar buiten steken. De flenzen dienen in de richting van de montageplaats van het oliefilter en door de pakking van de oliefilteradapter gemonteerd te worden. |
Afbeelding 1. Installeren van de oliekoelerklem | ||||||||||
3. | Zie Afbeelding 3. Monteer de oliekoeleradapterpakking (3) op de oliekoeleradapter (1); deze items vindt u in de set. De montageflenzen van de oliekoeleradapter moeten zodanig uitgelijnd worden dat deze in de uitsnijding in de oliekoeleradapterpakking gemonteerd wordt zoals in de afbeelding te zien is. OPMERKING Door deze flenzen kunnen de oliekoeleradapter en de pakking alleen in één positie goed worden gemonteerd op het montageoppervlak voor het oliefilter. | |||||||||||
4. | Zie Afbeelding 3. Bevestig de oliekoeleradapter en -pakking op de montageplaats voor het oliefilter op het motorblok met behulp van de montagefitting (2). Zorg ervoor dat de adapter goed op zijn plaats in het montageoppervlak zit. Controleer of de opstaande rand van de montagefitting naar de adapter wijst. Haal de montagefitting aan tot 16,3–21,7 N·m (12–16 ft-lbs). OPMERKING Schuif de slangklemmen uit de set op de slangen voordat u deze monteert. |
Afbeelding 2. Standaard filtermontageadapter
Afbeelding 3. Monteren van de oliefilteradapter | ||||||||||
5. | Zie Afbeelding 5. Haal de linker koelslang (4) en rechter koelslang (5) uit de set. Volg de markeringen op de slangen voor het aansluiten van de slangen op de oliekoeler en oliekoeleradapter, zoals afgebeeld. | |||||||||||
6. | Bevestig de slangen aan de oliekoeleradapter en oliekoeler met behulp van de wormaandrijvingklemmen (6). Haal de klemmen aan tot 0,9 N·m (8 in-lbs). | |||||||||||
7. | Smeer een nieuwe oliefilterpakking in met nieuwe motorolie. Draai het filter op de schroefdraad totdat de pakking het montageoppervlak raakt; draai het filter vervolgens een halve tot driekwartslag verder vast. OPMERKING Plaats de klemmen in een positie waarin de oliefiltermontage niet belemmerd wordt. Controleer of de slangen zo zijn aangelegd dat ze niet in aanraking komen met het oliefilter of scherpe randen. In de slangen mogen geen scherpe hoeken of knikken zitten waardoor de oliestroom belemmerd kan worden. | |||||||||||
8. | Controleer of er voldoende speling is tussen alle kabels en draadbomen en de oliekoeleradapter om slijtage te voorkomen. | |||||||||||
9. | Verwijder grondig al het vuil, vet en was van de oliekoeler met isopropylalcohol. Gebruik de alcohol naar behoefte om de verchroomde oliekoelerkap schoon te maken. Laat het goed drogen. | Afbeelding 4. Aanbrengen van afdichtmiddel aan de binnenkant van de verchroomde kap | ||||||||||
10. | Zie Afbeelding 4. Breng afdichtmiddel aan de binnenzijde van de verchroomde kap aan, bij de bovenste en onderste hoeken, zoals in de afbeelding te zien is. OPMERKING Voorkom dat het afdichtmiddel op de oliekoelervinnen terechtkomt. Gebruik of start de motorfiets niet gedurende 24 uur, zodat de lijm goed kan uitharden. | |||||||||||
11. | Schuif de kap over de oliekoeler. Verwijder eventuele resten van het afdichtmiddel van de voor- en achterkant van de oliekoeler. Houd de kap gedurende één minuut op zijn plaats. |
1. | Start de motor. Inspecteer alle slangverbindingen op lekkage. Indien er geen lekkage is, laat u het motorblok warmdraaien. OPMERKING Plaats de klemmen in een positie waarin de oliefiltermontage niet belemmerd wordt. Controleer of de slangen zo zijn aangelegd dat ze niet in aanraking komen met het oliefilter of scherpe randen. In de slangen mogen geen scherpe hoeken of knikken zitten waardoor de oliestroom belemmerd kan worden. | |
2. | Controleer of de temperatuur van de oliekoeler stijgt wanneer het motorblok de normale bedrijfstemperatuur bereikt heeft. Indien de oliekoeler koud blijft na het opwarmen van het motorblok, kan het zijn dat er een obstructie in de oliestroom is. Zet de motor uit en zoek de oorzaak van de obstructie in het systeem. | |
3. | Haal, nadat de motor is afgekoeld, alle slangklemmen opnieuw aan tot 0,9 N·m (8 in-lbs). | |
4. | Vul olie bij tot het FILL-teken (bijvullen) op de peilstok. |
Item | Beschrijving (aantal) | Onderdeelnummer |
---|---|---|
1 | Oliekoeleradapter | 26139-05 |
2 | Oliekoelerkern, Softail | 26158-07 |
3 | Klem (3) | 69318-02 |
4 | Slang (linker) (onderdeel van de serviceset, itemnr. 14) | Niet afzonderlijk verkrijgbaar |
5 | Slang (rechter) (onderdeel van de serviceset, itemnr. 14) | Niet afzonderlijk verkrijgbaar |
6 | Slangklem (4) (onderdeel van de serviceset, itemnr. 14) | Niet afzonderlijk verkrijgbaar |
7 | Adapter, oliefilter | 26041-05A |
8 | Pakking, oliekoeleradapter (onderdeel van de serviceset, itemnr. 15) | Niet afzonderlijk verkrijgbaar |
9 | Oliekoelerkap | 63057-07 |
10 | Borgmoer (3) | 94026-92T |
11 | Onderlegring (6) | 94065-90T |
12 | Schroef, inbus- (3) | 94312-91T |
13 | Pakking, oliekoeleradapter (onderdeel van de serviceset, itemnr. 15) | Niet afzonderlijk verkrijgbaar |
14 | Serviceset, oliekoelerslangen (inclusief itemnummers 4, 5 en 6 [4]) (niet afgebeeld) | 26164-07 |
15 | Serviceset, pakking (inclusief itemnummers 8 en 13 en twee schroeven) (niet afgebeeld) | 12057-05 |