1. | Verwijder grondig al het vuil, vet en was van de oliekoeler met isopropylalcohol. Gebruik de alcohol naar behoefte om de oliekoelerkap schoon te maken. Laat het goed drogen. | |||||||
2. | Zie Afbeelding 1. Breng een dikke rups High Performance-afdichtmiddel, grijs, aan op de linker vlakke zijde van de oliekoeler en plaats de oliekoelerkap door deze in het afdichtmiddel te drukken. OPMERKING Voorkom dat het afdichtmiddel op de oliekoelervinnen terechtkomt. Wacht 24 uur alvorens de oliekoeler op de motorfiets te monteren, zodat het afdichtmiddel goed kan uitharden. |
Afbeelding 1. Plaatsen van kap op oliekoeler |
1. | Zie Afbeelding 2. Plaats de oliekoeler (1) op de linker verticale framebuis met de twee klemmen (2), de twee inbusbouten (3), de vier onderlegringen (4) en de twee moeren (5). Plaats de klemmen zo dat de vlakke zijde aan de buitenkant zit en plaats de bovenste klem op een afstand van 165 mm (6,50 in) vanaf de onderzijde van de valbeugelmontagesteun (7). Haal de bouten aan tot 10,2–13,5 N·m (96–120 in-lbs). OPMERKING Controleer bij installatie op een CVO Softail uit 2012 of de oliekoeler vrij blijft van de snelwegvoetsteunen op de framebuizen. | |
2. | Verwijder het oliefilter en de oliefilteraansluiting. Maak de plaats waar het oliefilter gemonteerd wordt grondig schoon. Gooi het oliefilter en de oliefilteraansluiting weg. | |
3. | Zie Afbeelding 3. Breng de positioneernokken (1) op de oliekoeleradapter in lijn met de oliefilteradapter. | |
4. | Zie Afbeelding 4. Plaats de oliekoeleradapter (1) en de oliefilteradapter (2). Haal de oliefilteraansluiting aan tot 16,3–21,7 N·m (12–16 ft-lbs). | |
5. | Zie Afbeelding 5. Sluit de bovenste slang (3) aan op de aansluiting op de oliekoeler en draai de slangklem (7) vast met 0,9 N·m (8 in-lbs). | |
6. | Sluit de onderste slang (2) aan op de aansluiting op de oliekoeler en draai de slangklem (7) vast met 0,9 N·m (8 in-lbs). | |
7. | Plaats de slangen tussen de oliekoeler en de oliekoeleradapter en draai de slangklemmen vast met 0,9 N·m (8 in-lbs). | |
8. | Controleer of de slang niet tegen het oliefilter aan ligt, niet over scherpe randen loopt en op voldoende afstand van het motorblok ligt. In de slangen mogen geen scherpe hoeken of knikken zitten waardoor de oliestroom belemmerd kan worden. |
1 | Oliekoeler |
2 | Klem (2) |
3 | Bout (2) |
4 | Onderlegring (4) |
5 | Moer (2) |
6 | Oliekoelerkap |
7 | Motormontagesteun |
1 | Positioneernokken |
2 | O-ring |
1 | Oliekoeleradapter |
2 | Oliefilteradapter |
1. | Breng motorolie aan op de ring van het nieuwe oliefilter en plaats het filter. OPMERKING Voeg voldoende olie toe om het tussen de twee pijlen te brengen. | |
2. | Start de motor. Inspecteer alle slangverbindingen op lekkage. Indien er geen lekkage is, laat u het motorblok warmdraaien. OPMERKING Plaats de klemmen in een positie waarin de oliefiltermontage niet belemmerd wordt. Controleer of de slangen zo zijn aangelegd dat ze niet in aanraking komen met het oliefilter of scherpe randen. In de slangen mogen geen scherpe hoeken of knikken zitten waardoor de oliestroom belemmerd kan worden. | |
3. | Controleer of de temperatuur van de oliekoeler stijgt wanneer het motorblok de normale bedrijfstemperatuur bereikt heeft. Indien de oliekoeler koud blijft na het opwarmen van het motorblok, kan het zijn dat er een obstructie in de oliestroom is. Zet de motor uit, laat hem afkoelen en zoek de oorzaak van de obstructie in het systeem. | |
4. | Zorg ervoor dat alle slangklemmen zijn aangehaald tot 0,9 N·m (8 in-lbs). | |
5. | Vul olie bij tot het teken FILL (bijvullen) op de peilstok. |
Item | Beschrijving (aantal) | Onderdeelnummer |
---|---|---|
1 | Oliekoeler | 26158-11 |
2 | Linker oliekoelerslang | 26159-11 |
3 | Rechter oliekoelerslang | 26160-11 |
4 | Oliekoeleradapter | 63059-09A |
5 | Klem (2) | 69318-02 |
6 | Oliekoelerkap | 63104-11 |
7 | Slangklem, zwart, nr. 4 (4) | 9823 |
8 | Oliefilteradapter | 26041-05A |
9 | Borgmoer, nylon inzetstuk (2) | 94026-92T |
10 | Platte onderlegring, verchroomd (4) | 94065-90T |
11 | Inbusdopbout (2) | 94312-91T |