1. | Verwijder grondig al het vuil, vet en was van de oliekoeler met isopropylalcohol. Gebruik de alcohol naar behoefte om de oliekoelerkap schoon te maken. Laat het goed drogen. OPMERKING
| |||||||
2. | Zie Afbeelding 1. Breng een dikke rups High Performance-afdichtmiddel, grijs, aan op de vlakke linkerzijde van de oliekoeler en plaats de oliekoelerkap door deze in het afdichtmiddel te drukken. |
Afbeelding 1. Plaatsen van kap op oliekoeler |
1. | Zie Afbeelding 2. Plaats de oliekoeler (1) op de linker verticale framebuis met de twee klemmen (2), de twee inbusbouten (3), de vier onderlegringen (4) en de twee moeren (5). Lijn de klemmen uit met de vlakke kant naar buiten en plaats de bovenste steun niet meer dan 31,8 mm (1½ in) van de onderkant van de motorsteun (7). Haal de bouten aan tot 10,2–13,5 N·m (90–119 in-lbs). | |
2. | Verwijder het oliefilter en de oliefilteraansluiting. Maak de plaats waar het oliefilter gemonteerd wordt grondig schoon. Gooi het oliefilter en de oliefilteradapter weg. | |
3. | Zie Afbeelding 3. Breng de positioneernokken (1) op de oliekoeleradapter in lijn met de oliefilteradapter. | |
4. | Zie Afbeelding 4. Plaats de oliekoeleradapter (1) en de oliefilteradapter (2). Haal oliefilteradapter aan tot 16,3–21,7 N·m (12–16 ft-lbs). | |
5. | Zie Afbeelding 5. Sluit de bovenste slang (3) aan op de aansluiting op de oliekoeler en draai de slangklem (7) vast met 0,9 N·m (8 in-lbs). | |
6. | Sluit de onderste slang (2) aan op de aansluiting op de oliekoeler en draai de slangklem (7) vast met 0,9 N·m (8 in-lbs). | |
7. | Plaats de slangen tussen de oliekoeler en de oliekoeleradapter en draai de slangklemmen vast met 0,9 N·m (8 in-lbs). | |
8. | Controleer of het schakelpedaal geen contact met de oliekoeler of de slangen maakt: a. Laat de koppeling ingrijpen. b. Duw het schakelpedaal naar voren. c. Als het schakelpedaal contact maakt, moeten de slangen en/of de oliekoeler worden verplaatst totdat geen contact meer gemaakt wordt. | |
9. | Controleer of de slang niet tegen het oliefilter aan ligt, niet over scherpe randen loopt en op voldoende afstand van het motorblok ligt. In de slangen mogen geen scherpe hoeken of knikken zitten waardoor de oliestroom belemmerd kan worden. |
1 | Oliekoeler |
2 | Klem (2) |
3 | Bout (2) |
4 | Onderlegring (4) |
5 | Moer (2) |
6 | Oliekoelerkap |
7 | Motormontagesteun |
1 | Positioneersteunen |
2 | O-ring |
1 | Oliekoeleradapter |
2 | Oliefilteradapter |
1. | Breng motorolie aan op de ring van het nieuwe oliefilter en plaats het filter. OPMERKING Voeg voldoende olie toe om het tussen de twee pijlen te brengen. | |
2. | Start de motor. Inspecteer alle slangverbindingen op lekkage. Indien er geen lekkage is, laat u het motorblok warmdraaien. OPMERKING Plaats de klemmen in een positie waarin de oliefiltermontage niet belemmerd wordt. Controleer of de slangen zo zijn aangelegd dat ze niet in aanraking komen met het oliefilter of scherpe randen. In de slangen mogen geen scherpe hoeken of knikken zitten waardoor de oliestroom belemmerd kan worden. | |
3. | Controleer of de temperatuur van de oliekoeler stijgt wanneer het motorblok de normale bedrijfstemperatuur bereikt heeft. Indien de oliekoeler koud blijft na het opwarmen van het motorblok, kan het zijn dat er een obstructie in de oliestroom is. Zet de motor uit, laat hem afkoelen en zoek de oorzaak van de obstructie in het systeem. | |
4. | Controleer of alle slangklemmen zijn aangehaald tot 0,9 N·m (8 in-lbs). | |
5. | Vul olie bij tot het teken FILL (bijvullen) op de peilstok. |
Onderdeel | Beschrijving (aantal) | Onderdeelnummer |
---|---|---|
1 | Oliekoeler | 26158-11 |
2 | Linker oliekoelerslang | 62700018 |
3 | Rechter oliekoelerslang | 62700019 |
4 | Oliekoeleradapter | 63059-09A |
5 | Klem (2) | 69336-03 |
6 | Oliekoelerkap | 63104-11 |
7 | Slangklem, zwart, nr. 4 (4) | 9823 |
8 | Oliefilteradapter | 26041-05A |
9 | Borgmoer, nylon inzetstuk (2) | 94026-92T |
10 | Platte onderlegring, verchroomd (4) | 94065-90T |
11 | Inbusdopbout (2) | 94312-91T |