Item | Beschrijving (aantal) | Onderdeelnummer |
---|---|---|
1 | Kap, passagierstreeplank (2) | Niet afzonderlijk verkrijgbaar |
2 | Schroef, zelftappend (4) | 874 |
1 | Steun, treeplank (2) |
2 | Moer, zeskantig, borg (2) |
3 | Bout, zeskantig (2) |
4 | Kap, treeplank (2) |
5 | Treeplank (2) |
6 | Kussen, treeplank (2) |
7 | Schroef, zelftappend (4) |
8 | Borgring (2) |
1 | Steun, treeplank (2) |
2 | Schroef, inbus (2) |
3 | Borgring (2) |
4 | Kap, treeplank (2) |
5 | Treeplank (2) |
6 | Kussen, treeplank (2) |
7 | Schroef, zelftappend (4) |
1. | Voor alle modellen motorfietsen: Zie Afbeelding 1 of Afbeelding 2. Haal de kap (4) uit de set en plaats deze op de onderkant van de treeplank (5). Markeer de plaats van de twee montagegaten van de kap op de onderkant van de treeplank. Haal de kap van de treeplank. Maak met een centerpons een kleine inkeping precies in het midden van de gemarkeerde plek op de treeplank; daardoor zal het boortje tijdens het boren niet uit het boorgat 'schieten'. OPMERKING Bij het boren van de montagegaten voor de kap in de treeplank (5) moet u een maximale boordiepte van 13 mm (1/2 in) aanhouden om te voorkomen dat u door het treeplankkussen (6) boort. | |||||||
VOORZICHTIG Draag altijd geschikte oogbescherming bij het boren of slijpen. Rondvliegende deeltjes kunnen ernstig oogletsel veroorzaken. (00402e) | ||||||||
2. | Maak de treeplank (5) stevig vast voordat u gaten in de onderkant boort. Gebruik een boortje met een diameter van 5/32 inch, boor een gat in de treeplank (5) op elk centerponspunt. Boor niet te diep, omdat anders het treeplankkussen kan worden beschadigd (6); de gaten moeten echter diep genoeg zijn om de meegeleverde zelftappende schroeven (7) erin te draaien zonder de bodem van het gat aan te raken. Gebruik een boorstop om de boordiepte te controleren (niet meer dan 13 mm [1/2 in] in dit geval). | |||||||
3. | Zie Afbeelding 3. Indien aanwezig, snijd met een mes of snijtang de lange punt met kleine diameter van de stootrubbers af die uitsteken buiten de aluminium treeplankvorm. |
Afbeelding 3. Verwijderen van de punt van het stootrubber | ||||||
4. | Smeer lichte olie op de schroefdraden van de twee zelftappende schroeven (7). Draai de schroeven gedeeltelijk in de twee boorgaten in de treeplank (5); hierdoor worden de schroefdraden in het aluminiummateriaal getapt. Verwijder de schroeven (7) en haal los materiaal uit de gaten. | |||||||
5. | Plaats de kap (4) op de treeplank (5). Bevestig de kap met de twee zelftappende schroeven (7), waarbij elke schroef goed in het montagegat moet worden gedraaid. | |||||||
6. | Voor alle modellen motorfietsen t/m 1992: Plaats de treeplank en -kap in de oorspronkelijke positie op het montagetapeind zodat het boutgat, in de gespleten pasbus van de treeplanksteun (1), op één lijn ligt met de machinaal aangebrachte groef in de pen. Voor alle modellen motorfietsen vanaf 1993: Plaats de treeplank en -kap in de oorspronkelijke positie op het montagetapeind, waarbij de boutgaten van de treeplanksteun (1) en de pen op één lijn liggen. | |||||||
7. | Breng de treeplankbevestigingen aan die in stap 1 waren verwijderd. Voor modellen motorfietsen t/m 1992, haal de bevestigingen aan tot 13,5 N·m (10 ft-lbs). Voor modellen motorfietsen vanaf 1993, haal de bevestigingen aan tot 40,7 N·m (30 ft-lbs). | |||||||
8. | Herhaal de bovenstaande stappen voor de andere kant van de passagierstreeplankkap. |