Het voertuig heeft een elektrische achteruitrijmotor. De achteruitrijmotor gebruikt accuspanning om het voertuig achteruit te laten rijden als de motor draait en de versnellingsbak in de neutraalstand staat.
De achteruitrijmotor is ontworpen voor kortdurend gebruik bij een lage belasting. Te grote belastingen kunnen ervoor zorgen dat de stroomonderbreker voor achteruit wordt geactiveerd als:
Om de stroomonderbreker te resetten, zie Onderhoudsprocedures → Stroomonderbreker achteruitrijmotor .
Het volgende kan ertoe leiden dat de achteruitaandrijving niet ontkoppelt: licht activeren van de remmen tijdens het achteruitrijden, achteruit ergens tegenaan rijden en vervolgens proberen vooruit weg te rijden of achteruit een steile helling op rijden en het voertuig vervolgens weer omlaag laten rollen. Als dat het geval is, is er een luid gierend geluid hoorbaar als er vooruit gereden wordt en wordt er aanzienlijke weerstand gevoeld, alsof de parkeerrem geactiveerd is.
Breng in dat geval het voertuig direct tot stilstand en beweeg het iets heen en weer om de achteruitaandrijving te ontkoppelen. Als er vooruit gereden wordt terwijl de achteruitaandrijving niet ontkoppeld is, kan de achteruitrijmotor beschadigd raken.
OPMERKING
  1. Breng het voertuig volledig tot stilstand met de voor- en/of achterrem. Controleer als het voertuig geparkeerd staat of de parkeerrem is gedeactiveerd.
  2. Zie Afbeelding 1. Houd bij draaiende motor en de neutraalstand ingeschakeld de achteruitrijschakelaar op de rechter schakelaarunit ingedrukt totdat de achteruitrijlamp gaat branden. Met kuip: De lamp in de toerenteller toont aan dat de achteruit is ingeschakeld. Zie Bediening → Instrumenten . Zonder kuip: De lamp in de snelheidsmeter toont aan dat de achteruit is ingeschakeld. Zie Bediening → Instrumenten . Laat de achteruitrijschakelaar los. De neutraallamp gaat uit als de lamp achteruit aan gaat.
    1. AUS-modellen: De achteruitrijlamp gaat branden.
  3. OPMERKING
    De lamp gaat niet branden of knippert drie keer als niet voldaan is aan de voorwaarden voor het inschakelen van de achteruit. Als de lamp niet gaat branden of blijft knipperen, controleert u of het voertuig is gestart en of de stroomonderbreker niet is geactiveerd.
  4. Controleer of het gebied achter het voertuig vrij is.
  5. OPMERKING
    Druk niet snel achtereenvolgend meerdere keren op de achteruittoets en laat deze weer los.
  6. Druk de achteruitrijschakelaar nogmaals in om de elektrische achteruitrijmotor in te schakelen. De motorfiets blijft achteruitrijden zolang de achteruitrijschakelaar ingedrukt gehouden wordt. De achteruit wordt automatisch uitgeschakeld als de motor uitgezet wordt of als er een vooruitversnelling ingeschakeld wordt.
    1. AUS-modellen: De achteruitrijlamp gaat uit.
  7. OPMERKING
    • De helling van het wegdek heeft invloed op de snelheid waarmee achteruit gereden wordt. Gebruik als u een heuvel afrijdt zowel de voor- als achterrem om de snelheid achteruit te controleren. Ga niet sneller dan wandelsnelheid. Wees voorbereid op het langzamer rijden of tot stilstand brengen van het voertuig.
    • De achterzijde van het voertuig is breder dan die van een gewone motorfiets. Controleer bij het manoeuvreren of er voldoende ruimte is.
    • Als de achteruitrijmotor niet werkt, kijk dan bij Onderhoudsprocedures → Stroomonderbreker achteruitrijmotor om de stroomonderbreker te resetten.
  8. Laat de achteruitrijschakelaar los. Rem indien nodig om het voertuig tot stilstand te brengen.
  9. Schakel een vooruitversnelling in en rijd vooruit weg of zet het contactslot in de stand OFF (uit) en activeer de parkeerrem.
Afbeelding 1. Achteruitrijkschakelaar (standaard)