Oliedruk
MEDEDELING
Als het controlelampje voor de oliedruk blijft branden, controleer dan altijd eerst het oliepeil. Indien er voldoende olie is, maar de lamp blijft branden, zet de motor dan onmiddellijk af en rijd pas weer verder wanneer het probleem is gevonden en de benodigde reparaties zijn uitgevoerd. Indien u dit niet doet, kan de motor beschadigd raken. (00157a)
Zie
Afbeelding 1. Wanneer de controlelamp voor de oliedruk (4) brandt, geeft dit aan dat de olie niet door de motor circuleert. Raadpleeg
Tabel 1.
Het lampje gaat branden wanneer het contact wordt ingeschakeld voordat de motor wordt gestart. Wanneer de motor draait en het toerental hoger is dan het stationaire toerental, is de lamp uit.
Diverse omstandigheden waaronder de oliecontrolelamp kan gaan branden. Zie
Storingen oplossen.
Laag oliepeil. Zet de motor onmiddellijk uit. Voeg olie toe.
Verdunde olie. Vervang olie zo snel mogelijk.
Onjuiste olie voor de bedrijfstemperatuur. Vervang olie zo snel mogelijk.
Richtingaanwijzers
Zie
Afbeelding 1. De indicators van de richtingaanwijzers (1, 5) knipperen als een richtingaanwijzer wordt geactiveerd. Wanneer de alarmknipperlichten in werking zijn, knipperen beide richtingaanwijzers tegelijkertijd. Raadpleeg
Tabel 1.
Afbeelding 1. Controlelampen
Tabel 1. Controlelampen op controlelampstang
PICTOGRAM | NAAM | FUNCTIE |
---|
| Linksaf | Knippert wanneer de richtingaanwijzerschakelaar voor linksaf is geactiveerd. Druk op de linkerrichtingaanwijzerschakelaar om de functie te annuleren. |
| Grootlicht | Gaat branden als het grootlicht ingeschakeld is. Druk op de dimlichtschakelaar om de koplamp naar dimlicht te schakelen. |
| Neutraalstand | Brandt wanneer de versnellingsbak in de neutrale stand staat. |
| Oliedruk | Wanneer de lamp blijft branden, de motor uitzetten en het oliepeil controleren. |
| Rechtsaf | Knippert wanneer de richtingaanwijzerschakelaar voor rechtsaf is geactiveerd. Druk op de rechter richtingaanwijzerschakelaar om de functie te annuleren. |