OPMERKING
De TPMS is zo ingesteld, dat deze lucht in de band gebruikt. Het gebruik van 100 procent stikstof kan de nauwkeurigheid van het systeem beïnvloeden.
Elke band moet koud worden gecontroleerd voorafgaand aan het rijden en worden opgepompt tot de bandenspanning die wordt aanbevolen door Harley-Davidson in Specificaties → Specificaties → Voorgeschreven banden en die is afgebeeld op het VIN/bandenspanningsetiket (ook op voertuigen in VS/Canada).
Uw voertuig werd uitgerust met een bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) waarbij een lampje gaat branden voor lage bandenspanning als één of meer banden aanzienlijk te weinig lucht bevatten. Als het lampje voor lage bandenspanning brandt, moet u zo snel mogelijk stoppen en uw banden controleren en ze oppompen tot de correcte spanning. Rijden op een band met te lage bandenspanning leidt tot oververhitting en kan de band beschadigen.
Een te lage bandenspanning vermindert ook de brandstofefficiëntie en levensduur van het bandloopvlak en kan een invloed hebben op de hanteerbaarheid en het stopvermogen van het voertuig. Het is belangrijk dat de bandenspanning correct wordt ingesteld. Indien u dit niet doet, kan dit resulteren in een alarm voor lage bandenspanning bij hogere omgevingstemperaturen. De aanbevolen koude-bandenspanningen worden weergegeven in Specificaties → Specificaties → Voorgeschreven banden.
Als de bandenspanning moet worden gemeten wanneer het voertuig recent is gebruikt en de banden warm zijn, zie dan Onderhoudsprocedures → Banden voor het bepalen van de juiste spanning. Als de druk van warme banden is aangepast, moet de druk opnieuw worden aangepast aan de aanbevolen waarden wanneer de band is afgekoeld.
TPMS is geen vervanging voor een goed onderhoud van de banden. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om een correcte bandenspanning te onderhouden, ook voordat het alarm voor lage bandenspanning van de TPMS wordt geactiveerd.
Het voertuig is ook uitgerust met een TPMS-storingslamp om aan te geven wanneer het systeem niet correct werkt. De TPMS-storingsindicator is gecombineerd met de lamp voor lage bandenspanning. Als het systeem een storing detecteert, gaat de lamp voor lage bandenspanning knipperen gedurende ongeveer 1 minuut, waarna de lamp continu blijft branden. Deze volgorde wordt herhaald na het opnieuw opstarten van het voertuig zolang de storing blijft bestaan. Het veiligheidslampje gaat ook branden om aan te geven dat er een diagnostische storingscode aanwezig is. Wanneer de storingsindicator brandt, kan het systeem mogelijk geen lage bandenspanningen detecteren of aangeven.
TPMS-storingen kunnen zich om verschillende redenen voordoen, inclusief de installatie van reservebanden of -wielen op het voertuig waardoor de TPMS niet meer correct werkt.
Controleer altijd de TPMS-storingsindicator na het vervangen van één of meer banden of wielen op uw voertuig om te verzekeren dat de reservebanden of -wielen de correcte werking van de TPMS niet verhinderen.