Zie Afbeelding 1. Het instrumentenpaneel is voorzien van vijf controlelampen.
Richtingaanwijzerlampen
De richtingaanwijzers knipperen als een richtingaanwijzer wordt geactiveerd. Wanneer de vierweg alarmknipperlichten in werking zijn, dan knipperen beide richtingaanwijzers tegelijkertijd.
Grootlichtcontrolelamp
De controlelamp van het grootlicht brandt als de grootlicht- of passeerlichtschakelaar is geactiveerd.
Neutraalcontrolelamp
De neutraalcontrolelamp brandt wanneer de versnelling in vrij (neutraal) staat.
Oliedrukcontrolelamp
Wanneer de controlelamp voor de oliedruk brandt, geeft dit aan dat de olie niet door de motor circuleert.
De lamp brandt wanneer het contact wordt ingeschakeld voordat de motor wordt gestart. Wanneer de motor draait en het toerental hoger is dan het stationaire toerental, dan moet de lamp uit zijn.
Omstandigheden waaronder de oliecontrolelamp kan gaan branden:
MEDEDELING
Als het controlelampje voor de oliedruk blijft branden, controleer dan altijd eerst het oliepeil. Indien er voldoende olie is, maar de lamp blijft branden, zet de motor dan onmiddellijk af en rijd pas weer verder wanneer het probleem is gevonden en de benodigde reparaties zijn uitgevoerd. Indien u dit niet doet, kan de motor beschadigd raken. (00157a)
1Linksaf
2Grootlicht
3Neutraalstand
4Olie
5Rechtsaf
Afbeelding 1. Controlelampen (standaard)