1. | Vul de brandstoftank en voeg een benzineconserveringsmiddel toe. Gebruik een in de handel verkrijgbaar benzinestabiliseringsmiddel en volg de instructies van de fabrikant. | |
2. | Laat de motor op bedrijfstemperatuur komen. Ververs de olie en torn de motor om de nieuwe olie te laten circuleren. | |
3. | Draai de brandstoftoevoerklep naar OFF (uit) (indien van toepassing). | |
4. | Stel de riem af. | |
5. | Controleer de bandendruk. Breng de banden op de juiste druk. | |
6. | Om de carrosseriepanelen, de motor, het onderstel en de wielen tegen corrossie te beschermen, dienen de verzorgingsprocedures in de sectie over onderhoud aan accessoires in deze gebruikershandleiding te worden gevolgd voordat de motorfiets wordt opgeslagen. | |
7. | Bereid de accu voor op de winteropslag. Zie Onderhoud en smering → Accu: Algemeen. | |
WAARSCHUWING Explosief waterstofgas, dat tijdens het laden ontsnapt, kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Laad de accu op in een goed geventileerde ruimte. Houd open vuur, elektrische vonken en met roken samenhangende materialen uit de buurt van accu's. HOUD ACCU'S UIT DE BUURT VAN KINDEREN. (00065a) | ||
8. | Indien de motorfiets wordt opgeslagen met een ingeschakeld beveiligingssysteem, dan moet een Battery Tender (acculader) worden aangesloten om de accu in geladen toestand te houden. Indien het beveiligingssysteem niet wordt ingeschakeld en er geen Battery Tender aanwezig is, naar: a. Ontkoppel de minkabel van de accu. b. Verwijder de maxi-zekering (indien van toepassing). | |
9. | Indien de motorfiets moet worden bedekt, gebruik dan een luchtdoorlatend materiaal, zoals zeildoek. Bij plastic materialen, die geen lucht doorlaten, wordt de condensatie bevorderd. |
1. | Zie Onderhoud en smering → Accu: Algemeen voor het juiste onderhoud aan de accu Laad de accu op en installeer deze. | |
2. | Verwijder de bougies en inspecteer ze. Vervang, indien nodig. | |
3. | Reinig het luchtfilterelement. | |
4. | Start de motor en laat deze draaien tot hij op bedrijfstemperatuur is. Zet de motor af. | |
5. | Controleer de hoeveelheid olie in het oliereservoir. | |
6. | Controleer het transmissieoliepeil. | |
7. | Controleer of de bedieningselementen naar behoren werken. Bedien de voorste en achterste remmen, de gasklep, de koppeling en het schakelpedaal. | |
8. | Controleer of de stuurinrichting soepel werkt door de stuureinden van aanslag tot aanslag te draaien. | |
WAARSCHUWING Controleer de bandenspanning, ga na of de wielen goed uitgebalanceerd en onbeschadigd zijn en controleer of het bandenprofiel in orde is. Inspecteer de banden regelmatig en ga voor vervanging naar een Harley-Davidson-dealer. Rijden met overmatig versleten, ongebalanceerde, overbelaste of beschadigde banden of met een onjuiste bandenspanning, kan leiden tot defecte banden en kan de stabiliteit en wegligging nadelig beïnvloeden, met mogelijk ernstig of dodelijk letsel tot gevolg. (00014b) | ||
9. | Controleer de bandendruk. Door een onjuiste bandendruk worden de rij-eigenschappen slechter en kunnen de wegligging en stabiliteit nadelig worden beïnvloed. | |
10. | Controleer of alle elektrische apparatuur en schakelaars, waaronder het remlicht, de richtingaanwijzers en de claxon, naar behoren werken. | |
11. | Controleer op lekkages van brandstof, olie en remvloeistof. |