WAARSCHUWING
Identificeer en begrijp de specifieke kenmerken van uw motorvoertuig. Als u niet begrijpt hoe deze kenmerken van invloed zijn op de werking van het motorvoertuig, kan dit leiden tot een ongeval, wat kan leiden tot de dood of ernstig letsel. (00043b)
Controleer altijd voordat u met de motor gaat rijden of deze veilig is om te gebruiken.
WAARSCHUWING
Zet de motor af tijdens het tanken en bij onderhoud aan het brandstofsysteem. Zorg ervoor dat er geen brandende sigaretten, open vuur of vonken in de buurt van brandstof komen. Benzine is uitermate ontvlambaar en zeer explosief, wat ernstig of dodelijk letsel tot gevolg kan hebben. (00002a)
WAARSCHUWING
Voorkom morsen. Maak de brandstoftankdop langzaam open. Het brandstofpeil mag niet hoger komen dan de onderste rand van het vulnekinzetstuk. Dit laat voldoende ruimte over zodat de brandstof kan uitzetten. Draai de vuldop na het tanken weer vast. Benzine is uitermate ontvlambaar en zeer explosief, wat ernstig of dodelijk letsel tot gevolg kan hebben. (00028b)
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig bij het tanken. Door onder druk staande lucht in een brandstoftank kan benzine door de vulbuis naar buiten worden geperst. Benzine is uitermate ontvlambaar en zeer explosief, wat ernstig of dodelijk letsel tot gevolg kan hebben. (00029a)
MEDEDELING
Mors tijdens het tanken geen brandstof op de motorfiets. Veeg op de motorfiets gemorste brandstof direct af. Brandstof kan cosmetische oppervlakken beschadigen. (00147b)
1. Controleer het brandstofniveau en tank bij, indien nodig.
2. Zet de spiegels in de juiste stand.
3. Controleer of er olie in de olietank is. Controleer het oliepeil pas nadat de motorfiets is warmgedraaid.
4. Controleer of de bedieningselementen naar behoren werken. Bedien de voorste en achterste remmen, de gasklep, de koppeling en het schakelpedaal. Alle bedieningselementen moeten soepel kunnen worden gebruikt, ze mogen niet vastlopen.
5. Controleer of de stuurinrichting goed werkt door het stuur van aanslag tot aanslag te draaien. Het stuur moet soepel draaien zonder vast te lopen.
WAARSCHUWING
Controleer de bandenspanning en ga na of de banden goed zijn gebalanceerd en het profiel in orde is. Inspecteer de banden regelmatig en ga voor vervanging naar een Buell-dealer. Indien u rijdt met overmatig versleten, ongebalanceerde of te zachte banden, dan kan dit van negatieve invloed zijn op de stabiliteit en de wegligging, met mogelijk ernstig of dodelijk letsel tot gevolg. (00114a)
6. Controleer de toestand en de spanning van de banden. Door een onjuiste bandenspanning worden de rij-eigenschappen slechter en kunnen de wegligging en stabiliteit nadelig worden beïnvloed.
7. Controleer of alle elektrische apparatuur en schakelaars, waaronder het remlicht, de koplamp, de richtingaanwijzers en de claxon, naar behoren werken.
OPMERKING
Controleer of de claxon werkt wanneer de motor draait.
WAARSCHUWING
Controleer voordat u gaat rijden of de koplamp, het achter- en remlicht en de richtingaanwijzers naar behoren werken. Als de bestuurder slecht zichtbaar is voor andere weggebruikers, kan dit ernstig of dodelijk letsel tot gevolg hebben. (00478b)
8. Controleer op lekkages van brandstof, olie of hydraulische vloeistof.
9. Controleer de secundaire riem op slijtage of beschadigingen. Repareer indien nodig.