Tijdens een normale start van de motorfiets zal het instrumentenpaneel de volgende initialisatievolgorde doorlopen.
  1. De bestuurder draait de contactsleutel in de ON-stand (aan).
  2. Als het alarmsysteem is geactiveerd, wordt gevraagd de pincode in te voeren. Als de juiste pincode na 20 pogingen niet is ingevoerd, wordt de motorfiets 30 minuten lang vergrendeld.
  3. Het instrumentenpaneel voert zelfdiagnoses en een gloeilampcontrole uit.
    1. De naald van de toerenteller slaat uit en kalibreert op 0 omw/min.
    2. De achtergrondverlichting van de toerenteller wordt ingeschakeld en het LCD-scherm wordt verlicht. Alle controlelampen en waarschuwingslampjes gaan kort branden.
  4. Op het LCD-scherm verschijnt de digitale snelheidsmeter, klok, kilometerteller (in de laatst geselecteerde modus) en een inleidend tekstbericht.
  5. De bestuurder start de motor.
  6. Als tijdens het starten van de motorfiets fouten of storingen worden vastgesteld, verschijnt er een storingsbericht op het LCD-scherm.
  7. Als een normale servicebeurt nodig is, verschijnt op het LCD-scherm kort het bericht SERVICE XXX (servicebeurt XXX; waarbij XXX de resterende afstand tot de eerstvolgende servicebeurt aangeeft) of SERVICE NOW (servicebeurt nu uitvoeren).
  8. Op het LCD-scherm knippert de melding CT COLD (koelvloeistoftemperatuur koud) totdat de motor warm is.
  9. Als de motor de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt, worden de huidige versnelling en de inlaatluchttemperatuur weergegeven.
  10. Nu kunnen de koelvloeistoftemperatuur, de accuspanning en het gemiddelde/huidige brandstofverbruik worden geselecteerd.