1 | Olieaftapplug in carter |
2 | Bevestigingsmaterialen oliefilterdeksel |
1. | Als het oliefilterelement moet worden vervangen, ga dan als volgt te werk: a. Zie Afbeelding 1. Verwijder de twee schroeven om het oliefilterdeksel los te maken. Haal het filterelement uit de kap. b. Reinig het deksel en de oliefilterinkeping in het carter. Verwijder eventueel vuil. | |
2. | Plaats de beide aftappluggen weer terug nadat alle olie is afgetapt. a. Draai de linker motorolieaftapplug aan tot 25 N·m (18 ft-lbs). b. Draai de rechter motorolieaftapplug aan tot 15 N·m (11 ft-lbs). | |
3. | Plaats het nieuwe oliefilterelement (onderdeelnr. Q1064.1AM), indien deze werd verwijderd. a. Breng een dunne laag schone motorolie aan op het rubberen contactoppervlak van het nieuwe oliefilterelement. b. Zie Afbeelding 3. Druk het nieuwe oliefilterelement stevig vast in het deksel. c. Draai het oliefilterdeksel (met filter) in het carter met de twee schroeven. Haal de schroeven aan tot 11 N·m (97 in-lbs). | |
4. | Vul de olietank via het vulgat (peilstokgat) met de in Onderhoud en smering → Motorsmering: Buell 1125-modellen → Aanbevolen motoroliën aanbevolen olie. Controleer altijd of het peil van de warme olie op de peilstok juist is. Vul niet te veel olie bij. a. De oliecapaciteit met vervanging van het filter is ca. 2,6 L (2.7 qt). b. De oliecapaciteit zonder vervanging van het filter is ca. 2,3 L (2.4 qt). | |
5. | Schroef de peilstok in het olievulgat. Zorg dat u de peilstok helemaal inschroeft. OPMERKING Om de installatie te vergemakkelijken brengt u een dunne laag schone motorolie aan op de O-ring van de peilstok. | |
WAARSCHUWING Perslucht kan door de huid heen dringen en rondvliegende deeltjes uit de perslucht kunnen ernstig oogletsel veroorzaken. Draag een veiligheidsbril wanneer u met perslucht werkt. Gebruik nooit uw hand om te controleren op luchtlekkages of om na te gaan hoe snel de lucht stroomt. (00061a) | ||
6. | Inspecteer de oliekoelervinnen op vuil of beschadigingen. Blaas vuil op de vinnen vanaf de binnenkant van de koeler met perslucht weg. | |
7. | Neem eventueel op het voertuig gemorste olie op. | |
8. | Start de motor. Controleer of het oliedrukcontrolelampje op het instrumentenpaneel na enige seconden dooft wanneer het motortoerental 1000 omw/min of hoger is. | |
9. | Controleer het oliefilterdeksel, de aftappluggen, slangen en oliekoeler op lekkages. | |
10. | Controleer het (hete) oliepeil. Zie Onderhoud en smering → Oliepeil controleren. |