1. Controleer Oplaadbaar energie-opslagsysteem (RESS)Laadtoestand (SOC) . Laad op indien nodig. Zie Voor het rijden → Motorfiets opladen .
2. Zet de spiegels in de juiste stand. Zie Voor het rijden → Spiegels verstellen .
3. Controleer het remvloeistofpeil. Zie Onderhoud en smering → Remvloeistofpeil controleren en remvloeistof verversen .
4. Controleer de remblokken en -schijven op slijtage. Zie Onderhoud en smering → Remblokken en remschijven inspecteren .
5. Controleer of de hand- en voetbedieningselementen naar behoren werken. Bedien de voorste en achterste remmen en de gasklep. Zie Bediening .
6. Controleer de remleidingen op slijtage of schade. Raadpleeg Onderhoud en smering → Controleer de systemen op lekkage of schuurplekken
7. Controleer of de stuurinrichting soepel werkt door het stuur van aanslag tot aanslag te draaien.
WAARSCHUWING
Controleer de bandenspanning, ga na of de wielen goed uitgebalanceerd en onbeschadigd zijn en controleer of het bandenprofiel in orde is. Inspecteer de banden regelmatig en ga voor vervanging naar een LiveWire-dealer. Rijden met overmatig versleten, ongebalanceerde, overbelaste of beschadigde banden of met een onjuiste bandenspanning, kan leiden tot defecte banden en kan de stabiliteit en wegligging nadelig beïnvloeden, met mogelijk ernstig of dodelijk letsel tot gevolg. (12123b)
8. Controleer de conditie en de spanning van de banden en de belasting van de motorfiets. Raadpleeg Voor het rijden → Bandenspanning controleren en banden inspecteren voor de juiste bandenspanning en het juiste toegestane motorfietsgewichten.
9. Controleer de voorbelastingsinstelling van de voor- en achtervering. Pas dit indien nodig aan aan de belading van de motorfiets. Raadpleeg Voor het rijden → Vering afstellen , Voor het rijden → Achterste schokdempers afstellen en Voor het rijden → Voorste schokdempers afstellen .
10. Controleer op lekkende vloeistof. Zie Onderhoud en smering → Controleer de systemen op lekkage of schuurplekken .
11. Controleer de aandrijfriem op slijtage of beschadigingen. Zie Onderhoud en smering → Controleer de doorbuiging van de aandrijfriem .
WAARSCHUWING
Controleer voordat u gaat rijden of de koplamp, het achter- en remlicht en de richtingaanwijzers naar behoren werken. Als de bestuurder slecht zichtbaar is voor andere weggebruikers, kan dit ernstig of dodelijk letsel tot gevolg hebben. (00478b)
12. Controleer of alle elektrische apparatuur en schakelaars, waaronder de koplamp, het achterlicht, het remlicht, de richtingaanwijzers en de claxon naar behoren werken.
13. Voer de benodigde servicewerkzaamheden uit. Zie Service-intervallen en -dossiers → Servicebeurtdossiers .